33
3
hagb’s wapen.
't Was niet genoeg! daar volgde meer!
Zij vlogen op; zij streken neêr;
Juist waar een Huishoen, onvermoeid,
Zijn goudgeel Kroost had uitgebroeid
Het vratig Tweetal zag het Jong,
Dat piepend om de Moeder sprong
Met weinig pikken was ’t gedaan
De sloof' bleef' zonder kindren staan.
De Gracht werd stil; de Grond kreeg rust;
Doch onverzaad bleef de etenslust
Dies zet nu ’t Paar zich in postuur,
En wandelt naar de Bijenschuur,
En jaagt, eilaas, het halve rot
Der Honigniaaksters door den strot.
in natuurlijke kleur, houdende in den Bek een Paling
het Schild gedekt met een gouden Kroon niet dertien
Paaiden en vastgehouden door twee gouden Leeuwen.
Voorts bevolen, dat het den rechtgeaarden Ooievaar
betaamt op den Rechter Poot te staan en het Linker
Onderbeen opteheffen tot zulk een hoogte, dat de punt
van den grooten teen juist valt in de rechte lijn, ge
trokken uit het midden der dije, in voege dat die
denkbeeldige lijn een gelijkbeenigen driehoek vormt.
Men ziet, het is alles goud wat daar blinkt. Maar
was het edel van den Hoogen Raad van Adel om den
moedigen bijenslikker door twee leeuwen te doen be
waken? Stellig was A. C. W. Staring in 1820 achter
het geheim, toen hij in den trant van Cats De Ooijevaars
dichtte. Mollen, „het zwart gebroedsel’ en kikkers,
„de rikkikkikkende bend”, waren opgesnapt: