31
13k. R. Krul.
hagb’s wapen.
maegh
van sghraven liaegli.
men t
In een aanteekening zegt Staring: „Wat hier den
Ooijevaren wordt ten laste gelegd, wordt hun ook
door Schrijvers over de Dierenkunde nagegeven
Waarschijnlijk was de leidende gedachte der leden van
den Hoogen Raad van Adel„bijenslikkers zijn ze.
maar kiekendieven mogen Hage’s Ooievaren nimmer
worden, daartegen zullen de Leeuwen wel waken'’.
Daarom kunnen tot op dezen dag de piepkuikens hier
vrij rondloopen. getuige de oude Lief'debuurt, zijnde
de Hoog-, Venus- en Spuistraten, plus het Weverplein,
d. i. de plek, waar Venus-, Vlaming-, Wagen- en
Spuistraten samenvloeien
Evenals de stand, verandert ook de naam in den loop
der tijden. De gewijde vogel, de beschermer van het
huiselijk geluk onzer vaderen, de deftige adebaer of
kortweg eiber, wordt ouioevaer, ogevaer, ojevaer,ooijevaar,
ooievaar. Het woord stork is onhollandsch. De Hage
naar noemt hem aujevaar of óivevaar (oude vaar),
wegens de vermeende gelijkenis op een stokouden paai.
Tal van aardigheden heeft het goede dier moeten
hooren. Ziehier een oud rijmpje
hoogh opde coten
maegher van poten
leenigh van neck
glat inde beek
ledigh van
sulx- issit waepen
Heusche ooievaren vindt men ten allen tijde in den
kippetjestuin en op de zeevischmarkt, waar twee
vleugellamme exemplaren in deftigen ernst rondstappen
broodmagere gemeentebestedelingen, levende, geen
levendige gemeentewapens.
Den Haag.