47
DE VREDE VAN RIJSWIJK.
Willem III aan Heinsius 19 Juli 1694. Archief III biz. <89.
-) Heinsius aan Willem HI 15 Juli, 1694. Archief III. bl. 97.
3) Nog in Juli en September 1697 schreef d’Avaux uit Stockholm
overtuigd te zijn dat Willem III den vrede niet wilde. Zie Wynne,
Négociations du Comte d’Avaux D. II bl. 230. 276 en 289.
ook mocht gevoelen, ’t was er verre van dat groote
verwachting van hem gekoesterd werd. Willem III
schreef er van „dat geheele irerck staet mij niet aen"
en wantrouwde den indringenden Italiaan, die ook door
Heinsius beschouwd werd als „beset met vaniteyt, met
begeerlijkheit en meer penchant om op te volgen de
inclinatie van de stad Amsterdam”dan het algemeen
belang 2).
De inclinatie van Amsterdam die was het waar
door Willem III vaak in ernstige verlegenheid werd
gebracht. De lasten van den oorlog begonnen den
handelstand zwaar te drukken, en het verlangen naar
den vrede deed zich voortdurend luider vernemen. De
gegrondheid van dien wensch werd door den Koning
volkomen beaamd, maar hoogst onraadzaam achtte hij
het daarvan bij elke gelegenheid te doen blijken.
Integendeel, Willem III begreep dat, zoo men een
gunstigen vrede verkrijgen wilde, men zorgvuldig ver
mijden moest telkens aan het verlangen daarnaar lucht
te geven. Tot op het einde der vredesonderhandeling
heeft Willem 111 dan ook dientengevolge bij de
Franschen in verdenking gestaan de voortzetting van
den oorlog te bedoelen 3), ofschoon uit zijne vertrouwe
lijke briefwisseling, zoo als die thans voor ons open
ligt, overvloedig blijkt hoezeer hij juist er op bedacht
was een einde aan den krijg te maken. Maar de vrede
dien hij wilde, moest eervol en duurzaam wezen en
niet zijn dat waarvan de Amsterdamsche regenten niet