50
DE VREDE VAN RIJSWIJK.
i) Mémoires de St. Simon, d. I bl. 228.
om met ^de bewuste heer en” in bespreking te treden.
De met zoo veel bezwaar voorbereide samenkomst
leverde evenwel niets op. Reeds na de tweede confe
rentie vertrok Dijkveld naar den Haag om instructiën
te halen en eerst tegen de helft van November was
hij te Maastricht terug. Toen werden de besprekingen
hervat; maar met niet meer vrucht dan te voren.
Vooral werd heftig gehacqueteerd over de barrière,
die de Republiek zich in de Zuidelijke Nederlanden
verlangde te verzekeren. Eindelijk maakte Dijkveld een
eind aan de samenkomst met een vrij koel afscheid.
De Franschen vertraagden nog eenigen tijd hunne
afreis, wachtende of men wellicht nog weder met hen
zoude aanbinden, maar Dijkveld liet hun door zijn
secretaris het verzoek doen te vertrekken, en zoo togen
zij af naar Namen en verder terug naar Parijs, vrij
ontstemd over het mislukken van hunne zending en den
weinigen omslag waarmede daaraan een einde was
gemaakt. Ook over het ondervonden onthaal schijnen
zij zich beklaagd te hebben: aan Harlay, die mager
van persoon en bleek van gelaatskleur was, zoude een
spotvogel de opmerking gemaakt hebben dat men hem
wel kon aanzien hoezeer de hongersnood zich in Frankrijk
gevoelen deed, waarop de Franschman zoude geant
woord hebben dat het tegendeel wel blijken zou als
men slechts Mevrouw de Harlay eens te zien kreeg
een verhaaltje dat waarschijnlijk wel niet anders
zal zijn geweest dan een verzinsel van een lachlustigen
Parijzenaar