51 DE VREDE VAN RIJSWIJK. Ofschoon de samenkomst te Maastricht in alle stilte had plaats gehad, is het toch geen wonder dat daar van al spoedig iets uitlekte. De fransche afgevaardigden toch schijnen tot aan de grens door Mollo te zijn ver gezeld, die, daarop te Amsterdam teruggekeerd, wel niet met de meeste bescheidenheid zal hebben geant woord op de vragen, van alle zijden tot hem gericht het blijkt ten minste al spoedig dat Willem III en Heinsius gansch niet tevreden waren over zijne houding; de Koning achtte die „sott of malitieus” en vreesde vooral dat de ongewenschte tusschenpersoon verkeerde indrukken zoude teweegbrengen op de regenten van Amsterdam. Maar Lodewijk XIV zorgde van zijn kant ook het gebeurde wereldkundig te maken, ofschoon hij, gelijk men begrijpen kan, niet naliet daarvan eene scheeve voorstelling te doen geven. De gelegenheid om onder de bondgenooten wantrouwen tegen Willem Dl te stoken, was toch te schoon om die ongebruikt te laten voorbijgaan, en hoewel de laatste ook niet verzuimde van zijn kant opening van het gebeurde te laten doen aan de vertegenwoordigers der geallieerden in den Haag, en de Raadpensionaris er een uitvoerig verslag van zond- aan de hoven van Weenen en Stock holm, zoo schijnt men toch over ’t algemeen meer geloof te hebben gehecht aan de inblazingen van franschen kant dan aan de oprechte verklaringen van onze zijde. Had den dan ook niet de meeste der bondgenooten min of meer bedekte handelingen met de Franschen op het geweten gehad, en waren zij vooral niet overtuigd geweest dat Willem III volkomen op de hoogte daarvan was, dan zoude Mémoires historiques bl. XIV ,,M. Molo retpurna en Hollande accompao-né de ces deux Ministres jusqu’ a Maastricht. Les Ministres des Allies le questionnèrent fort pour sgavoir de lui ce qui se passoit.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 203