62 DE VREDE VAN RIJSWIJK. waarmede hebben op Mollo’s buitenverblijf aangeknoopt, nog nauwer toegehaald en zelfs tot eene zekere intimiteit geworden, zooals Dijkveld kon opmaken uit de omstandigheid dat, toen hij die twee bij elkander aantrof, de deftige Amsterdamsche patriciër die, het zij tot zijne ver ontschuldiging gezegd, geene goéde gezondheid genoot in zijn „naghtroh" was. En wat verder volgde strekte zeker niet om het vermoeden weg te nemen, als was tusschen den Franschman en Boreel reeds het een of ander in 't geheim beraamdhet eerste toch wat te berde gebracht werd door Callières, die dit maal „drooger, carter en meer decisif als voorheneri’ scheen was een zet, die rechtstreeks tegen den persoon van Willem III gemunt was. Het gold nl. het uitstellen van diens erkenning het eenige belang dat Engeland eigenlijk bij den vrede had tot aan het einde der onderhandelingverder gaf hij te verstaan gemachtigd te zijn niet afgevaardigden van Engeland en de Republiek eene afzonderlijke overeenkomst te sluiten, die men zich dan zou kunnen verplichten, binnen zekeren tijd, door de overige betrokken Mogendheden te doen nannemen, een voorslag waarvan het listige moest worden bewimpeld door de opmerking dat zoo men met alle de verbondenen tegelijkertijd in onderhandeling treden wilde, zulks „une mer a boire'’ geven zou. Het voorstel is karakteristiek, als bevattende de kiem van de geheele wijze van doen, die van nu af van fransche zijde zoude gevolgd wordenterugkomen op reeds gegeven toezeggingen, verdeeling stichten en achterdocht stoken, terugwijken naarmate de tegenpartij toenaderde, dat waren de weinig eerlijke middelen, onze onderhandelaars zouden te kampen en dat alles schemert reeds door in de houding

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 214