63
DE VREDE VAN RIJSWIJK.
de onmiddelijke nabijheid
en te Wassenaar Maar,
i) Huygens teekende den lln duly 1696 in zijn Journaal aan. dat
hem een paspoort gebracht was om te contrasigneeren voor „eenen Abbé
de Bouclier, om met 3 a 4 vrinden te mogen gaen jagen sur les terres
des Allies, en oock om in steden van geallieerden te mogen komen.
Eli dit geleeck wel nae eenighe handeling, was voor 2 maenden.” Uit
hetgeen verder door hem den 20n July d. a. v. werd aangeteekend,
blijkt dat ,,den Abbé Bouclier en eenen du Cailles (Callières) over den
vrede te Wassenaer waeren. Bat Bijckveldt selff niet en ontkende dat
daerin geemployeert wierd.” De naam van dien Abbé is mij overigens
•niet voorgekomen.
van Callières, op dien mei morgen aan boord van Boreels
jacht.
Boreel schijnt zich daarbij vrij lijdelijk te hebben ge
dragen. Maar niet Dijkveld. Op het voorstel om de
erkenning van Willem III te verdagen, hield hij zich nog
in. maar des te driftiger was hij in het afwijzen van elke
onderhandeling die tot eene afzonderlijke overeenkomst
zou moeten leiden, en beslist weigerde hij eenig „pompier”
te onderteekenen, daar de reputatie ran den Coningh ran
Groot-Brittannie ende van onzen Staat sulcx 'niet en conde
lijden." Verder kwam men niet blijkbaar ontevreden
nam Dijkveld zijn afscheid maar toch werd eene tweede
bijeenkomst in uitzicht gesteld, en in afwachting dat
Boreel en Dijkveld van nadere instruction zouden zijn
voorzien, werd aan Callières vergund in Holland te
vertoeven. Met het jacht van Boreel werd hij mede
genomen tot in de nabijheid van Dordrecht en van toen
af hield hij zich in de provincie op, tot nadat de vrede
gesloten was. In strikt incognito onthield hij zich eerst
te Haarlem, vanwaar hij gemakkelijk in voeling met
Amsterdam blijven kon. maar daarna waagde hij zich
hoe lang zoo dichter bij den zetel van 's Lands Regeering,
nu eens te Bennebroek opdagend, dan te Oegstgeest,
eindelijk zelfs te Delft en in
van den Haag, te Voorburg