66 DE VREDE VAN RIJSWIJK. tegen te houden. Daags daaraanvolgende werd reeds door Dijkveld verslag van liet verhandelde gedaan aan de Gedeputeerden van H. H. M. voor de Buitenlandsche Zaken, en werd daarop de goedkeuring der Staten- Generaal verkregen. Men was nu in zoo verre een stap voorwaarts ge komen, dat een openlijke onderhandeling over den vrede tusschen alle belanghebbenden in uitzicht was gesteld. De aanbieding van Zweden om daarbij als bemiddelaar op te treden, werd nu ook officieel aanvaard. Of'echter de in uitzicht gestelde vredesonderhandeling werkelijk zoo spoedig geopend zou worden, was nog verre van zeker. De „coeligheyt" van Callières was opvallend en voorspelde weinig goeds. Maar de grootste hinder paal was wel het lijdelijk verzet van het keizerlijk hof. Van dien kant werd niets dan besluiteloosheid en gebrek aan medewerking ondervonden. Blijkbaar werd te Weenen evenmin vertrouwen in Willem II] gesteld, als hier de bedoeling des Keizers vertrouwd werd En in het koor der keizerlijken, zong de spaansche gezant in den Haag getrouw mede. Het eerste punt waaromtrent men het eens diende te worden, was de keuze van de plaats waar de onder handelaars zich vereenigen zouden. Willem III en Heinsius waren er eigenlijk weinig op gesteld dat ’s Gravenhage daarvoor in aanmerking zoude komen 2) J) liet is intusscben niet meer dap billijk niet voorbij te zien dat, terwijl de Keizer alle zijne krachten tegen de Turken inspande, hij daarbij gansch geen steun ondervond van de zijde van Engeland en de Republiek, die. ter wille van hunne handelsbelangen in de Levant, den Sultan bepaald ontzagen. 2) Willem III aan Heinsius. 4 Maart 1695. Archief III bl. 137. vg. Klopp 1.1. bl. 365.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 218