71
DE VREDE VAN RIJSWIJK.
Zoo was de stand van zaken bij den aanvang des
jaars 1697, Algemeen was de drang naar vrede, ook
in Engeland waar men in den laatsten tijd een geld-
crisis had doorgeworsteld, welker gevolgen zich nog
deden gevoelen, en die zoo ernstig was dat de Koning
zich nog in verlegenheid bevond, hoe de verschuldigde
subsidiën te voldoen insgelijks in Spanje, waar men
zich zoo beducht begon te maken voor een krachtigen
inval der Franschen in Catalonië, dat de spaansche
diplomaten, die tot dusverre gelijken tred met de
Keizerlijken hadden gehouden, plotseling front maakten
naar de zijde der Zeemogendheden dat in de Kepu-
bliek sterk naar het einde van den oorlog verlangd
werd, is reeds gebleken en Frankrijk verkeerde in
een staat van schier geheele uitputting.
Alles scheen dus een spoedig tot stand komen van
den vrede te voorspellen - en toch was dat in werk-
lijkheid niet het geval. Met diepe bezorgdheid vervulde
het Willem III dat Callières niet hooren wilde van
het voorbereiden van een algemeen plan van den vrede
en dat er evenmin kans was vóór het openen van de
vredesonderhandeling tot een wapenstilstand te komen,
’s Konings eigen woord werd bevestigd dat onderhan
deld moest worden met den degen in de vuist. Uit
vrees dat daarin een bewijs van zwakheid gezien zou
kunnen worden, werd geschroomd ruiterlijk om eene
schorsing der wapenen te vragen, en de tusschen-
komst van Mollo, met voorzichtigheid daartoe in
geroepen, bracht niets te weeg. En wat het alge-
meene plan van den vrede betreft, het uit werk en
daarvan was allerminst de zaak der fransche diplo
matie, voor wie het veel voordeeliger was overal
afzonderlijk te handelen en te knoeien, den eenen bond-