75
DE VREDE VAN RIJSWIJK.
feit zijne waardigheid tegenover den gehaten tegen
stander hoog te hebben opgehouden.
Echter was. naar St. Simon meldt (D. I bl. 432) Har lay vergezeld
van zijn zoon, „qui avoit beaucoup d’esprit et encore plus de débauche
et de folie et qui fit la toutes les extravagances les plus outrées et
les plus continuellessans que le père parut y donner la plus
legére attention.” De bevestiging van dat bericht uit andere bron is
mij niet voorgekomen.
Aan Callières alleen werd intusschen de vertegen
woordiging van Frankrijk op het vredescongres niet
toevertrouwd. Twee andere gevolmachtigden waren
inmiddels nog door Lodewijk XIV benoemd, en
nadat Willem 111 hen van passen naar Delft had
doen voorzien, ondernamen zij de reis in het begin
van Maart. Een hunner was de heer de Harlay, die
reeds in 1694 te Maastricht verschenen was, en de
andere diens ambtgenoot in den Raad van State, de
heer de Crécy. die zich van zijne gemalin deed verge
zellen. De welgedane mevrouw de Harlay was echter
niet van de partij Een glansrijk gevolg van secre
tarissen en edellieden behoorde verder tot het reisge
zelschap, dat te Sas-van-Gent door een jacht van de
Admiraliteit der Maze werd opgewacht en overgebracht
naar Delfshaven. vanwaar de reis met rijtuig werd
voortgezet, eerst naar Rotterdam, waar Callières zich
ter verwelkoming bevond, en verder naar Delft. Zoo
groot was de toevloed van nieuwsgierigen in dit stedeke,
om den intocht der fransche ambassade te aanschouwen,
dat de koetsen herhaaldelijk verhinderd werden 'hun
weg te vervolgen. Delft bekwam alzoo het eerst te
zien wat weldra in den Haag een bijna dagelijksch