159 HET HAAGSCHE HEEBENBOEKJE VOOB 1715. lialf Italiaanschen van Delfland door van idyllische kleur den voortijd, moest had getrokken, toen daar het Congres van 1697 zijne luisterrijke zittingen hield. Daarnaast, en dus aan den westkant, was De Werve, een leengoed, waarvan de oude bezitters eene aanzienlijke plaats bekleedden in onze geschiedenis. Vóór Schoonoord zag men de beide kerktorens van Delft, en aan den achterkant den Haagschen Sint-Jacob, met het uitstekende dak der Ridderzaal. Met enkele afbeeldingen uit den aanvang der genoemde eeuw, een weinig in half Italiaanschen smaak bewerkt, met de oude kaart Cruquius, met enkele gedichten en met heel bescheiden kennis van de verbeelding voor mij aanvullen, wat mij ontbrak aan studie, omdat mijn tijd en mijne krachten geheel ingenomen waren geweest door leervakken, die meer behooren tot hetgeen bij uitsluiting stellige wetenschap heet. In hoeverre het verschoonbaar was, dat ik mij enkele malen van deze afgetrokken denkbeelden keerde naar het verleden mijner plaatselijke omgeving, behoef ik niet te zeggen. Allengs werd Rijswijk voor mij eene kroniek, welker inhoud mij gedurig meer in aanraking bracht met de Hofplaats, waarover Tollens, die toen op Ottoburg woonde, zoo aardig kon spreken en zoo fraai kon schrijven. Maar Rijswijk „ander Gheest”, zooals Melis Stoke zegt, had ook zijne blad zijde historie gegeven uit het leven van Gravin Ada en van Hertog Aelbrecht, en zoo breidde het veld der nasporende opmerkzaamheid zich trapsgewijze uit over Holland, dat oorspronkelijk voor mij een land der vreemdelingschap was. Dat onderzoek had eindelijk ook de Hofplaats tot voorwerp, niet als een voorbij gaande waarneming, maar als een blijvend streven om eene betere voorstelling harer historie te krijgen, en

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 312