HET HAAGSCHE HEERE1NB0EKJE VOOR 1715. 177 alumni op het Staten-college, bezorgde het brandwezen en de straatverlichting en heeft nog heel wat meer goede dingen'te weeg gebracht. De Riemer heeft dit zeer verdienstelijk beschreven in zijn tweede deel. Thans kunnen wij nagaan, wat hier van Den Haag wordt gezegd, en beginnen met den Magistraat, die toen ook al begon met den titel Edelachtbare heeren niet af te wijzen, en eene onderschrijving van gehoor zame „onderdanen” geenszins bestrafte. De baljuw, tevens schout, was een aanzienlijk heer en van een beter slag dan Van Banchem; of de sub stituten wel zoo geheel achtenswaardig waren, is iets anders; Van den Bergh heeft ons voorzichtigheid ge leerd om die onderschouten met hunne „rakkers” te veel te prijzen, en Den Haag is zeker geen voorbeeld geweest van groote ingetogenheid van wandel, die niet zelden het „composeeren1 met de politie wensche- lijk deed zijn. Willem Lodewijk van Wassenaar was mede een afstammeling der oudste dochter van Oats, en zijne vrouw was bovendien ook een nazaat van Aerssen van Hogerheide. Deze Baljuw moet eerst in zeedienst ge weest zijn, werd tot lid der admiraliteit op de Maas benoemd, en was sedert 1711 hoogheemraad van Delfland. Hij was Baljuw sedert 1714 tot aan 1720. toen hij op veertigjarigen leeftijd overleed; hij woonde op den hoek van den Kneuterdijk en den Vijverberg in het voormalig huis van Egmond. Zijn jongste zoon, een peetkind van de Haagsche regeering, door ge boorte en gewoonte een baron, heeft een te merk waardige omwisseling van zaken beleefd, om die hier niet op te teekenen. Bij zijn dood in 1795 toonde de koster der Groote Kerk, die anders niet spaarzaam 12

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 330