183
HET HAAGSCHE HEEBENBOEKJE VOOB 1715.
De Vroedschap dagteekende te ’s-Gravenhage uit de
vijftiende eeuw. Het was een lichaam, dat door de
Regeering geraadpleegd werd, gelijk van ouds de
gansche burgerschap werd opgeroepen om hare meening
te zeggen ten aanzien der openbare aangelegenheden.
De vroegere benaming was: „die Rijkdom van Den
Haghe”; wij drukken dit uit door: „gegoede en wel
gezeten burgers”. Zij waren twaalf in getal, en sedert
de herstelling van het stadhouderschap in 1672 ge
schiedde hunne benoeming eerst op St.-Catharina van
dat jaar, en daarna telkens, wanneer er eene plaats
openviel door den dood of eene andere benoeming van
een der leden; de Vroedschap zat dus niet tot aan
eene periodieke aftreding, en hun lidmaatschap kon
graven zijn, waar de kerk nog hun grafteeken bezit.
Mr. Johan ten Hove was thans jongste schepenook
zijn naam was in Den Haag welbekend. VoorScheve-
ningeu had Claas Maartensz. de Wit veel jaren zitting:
het zeedorp behield zijne vertegenwoordigers geruimen
tijd, een bewijs van geringen zin tot verandering en
niet minder van de langlevendheid der zeker niet
talrijk aldaar aanwezenden, die geschiktheid hadden
om met die groote Haagsche Heeren broederlijk op
dezelfde bank te zitten.
Tresorier was destijds Mr. Nicolaas Dierquens, die
zijn ambt in 1708 had overgenomen, en wiens naam
later op de lijst der burgemeesters voorkomt.
Eene merkwaardigheid was de oude secretaris, Mr.
Anthony de Veer, reeds in 1669 aangesteld; hij
leidde het „schrijfambacht'’, zooals zijne oude voor
gangers zouden gesproken hebben, tot aan zijn dood
in 1716.