188
HET HAAGSCHE HEEKENBOEKJE VOOB 1715.
gaande vermelding dezer sociëteit is opgemaakt. Uit
dien hoofde zouden de verschillende leden der regee-
ringslichamen, die daar een tijdelijk verblijf hielden,
of die, zooals bij andere hooge, en inzonderheid
rechtscolleges, een vaste inwoning hadden, onder de be
schrijving der Haagsche burgerij vallen, gelijk wij
thans iedereen in dit geval tot de bevolking rekenen,
Eene zoodanige opvatting zou niet geheel overeen
komen met de toestanden van 1715, en als uitweiding
zou de inhoud van dit artikel de daarvoor noodige en
toe te stane ruimte te veel overschrijden.
Daarom zullen wij enkele onderwerpen voor het
«ogenblik buiten onze beschouwing laten, hoewel daar
door het beeld van den toenmaligen Haag een en
ander van zijne gewenschte volledigheid verliest. Slechts
een paar enkele punten wenschen wij nog onder de
aandacht te brengen.
Er is en tijd geweest, dat onze Hofplaats het middel
punt was de Europeesche Diplomatie; maar sedert
den Utrechtschen vrede was dit uit. Echter had men
in Den Haag uit dien breeden kring der vertegen
woordigers van buitenlandsche staatsmachten nog een
schat van militaire, diplomatieke en bloot avontuurlijke
gelukzoekers overgehouden, die het privaat leven
van het toenmalige ’s-Gravenhage. iets bijzonder ge
heimzinnigs mededeelden. De Republiek was zeer gast
vrij en de landzaat had onverklaarbaar veel met
vreemdelingen op. Toch waren een aantal diplomaten
bij de Staten-Generaal geaccrediteerd, schoon hun werk,
vooral na bet sluiten van het Barrière tractaat, niet
van het uiterste gewicht was. De markies de Chateau-
neuf, de vertegenwoordiger van den ouden Lodewijk
XIV, werd geacht de deken van het corps te zijn.