212
EENE EPIDEMIE IN DE 1 Ge EÊUW.
Zie J. Banga. Geschiedenis van de Geneeskunde en hare beoefe
naren in Nederland. Dl. I. p. 66.
slaperigheid, somtijds vergezeld van benauwdheid
en zwelling van het gelaat, misselijkheid en braken.
Na korten tijd brak het zweet uit somtijds ook als
een noodlottige voorbode van ontbinding. Door
onvoorzichtige ontblooting ontstond wel eens een eigen
aardige uitslag, op gierstuitslag (miliaria) gelijkend”.
Bij de behandeling diende men er met de meeste
zorg tegen te waken, dat de lijders geen koude vatten
door ontblooting, terwijl zij evenmin altezeer gebakerd
mochten worden, want vooral bij den aanvang der
epidemie waren velen door overmatig zweeten gestorven.
Zoolang het zweeten duurde en de handen gezwollen
waren, moest men trachten den lijder wakker te houden,
of moest men hem nu en dan wakker maken. Te
diepe slaap kon hersenontsteking en een spoedig in
treden van den dood tengevolge hebben. r)
Gewoonlijk duurde de ziekte van 15 tot 24 uur.
Bij den eersten aanval werd het lot van den lijder
beslist. Was de crisis eenmaal doorstaan, dan was men
gered. Gansch hersteld waren de patiënten echter eerst
na verloop van 814 dagen. Instortingen kwamen
veelvuldig voor, vooral bij hen, die bij den eersten
aanval niet genoeg hadden gezweet.
Evenals de schrikkelijke angst, maakte ook de
slechte behandeling der ziekte een aanzienlijk getal
slachtoffers.
Luther, die tijdens het uitbreken der epidemie in
Duitschland (te Warburg en Wittenberg) vertoefde,
geeft in eenige zijner brieven zijn vrienden den prac-