220
EENE EPIDEMIE IN DE 16e EEUW.
den beer Arclii-
er een
waren,
hulpe
dat hun dan vei>
en bewaring die
Zie J. Ter Gouw. Geschiedenis van Amsterdam dl. IV p. 103.
Kronyk 1477—1534. TI S. Ron. Bibl. fo. 271vs, 272.
3> Ludeking p. 487.
Beschrijving* der stad Haarlem dl. II. p. 509.
kwartiermeesters (wijkmeesters) en
schaft zou worden alle hulp, gemak
zij noodig hadden”. D
De ziekte duurde slechts 10 dagen en tastte meestal
lieden aan van tusschen de 20 en 40 jaar, waarvan
er evenwel geen 100 aan bezweken -) want door het
toedienen van matige zweet- en versterkende middelen,
slaagde Dr. Tijing er in de ziekte, die in den aan
vang nauwelijks den honderdste verschoond had. tot
staan te brengen 3).
Te Haarlem schijnt de ziekte erger dan in andere
plaatsen gewoed te hebben. Th. Schrevelius doet daar
omtrent het navolgende, zonderlinge verhaal. 4)
„In den jaare 1529. waren’ er Éngelsche zweetende
ziektens, die regeerde in deze stad en naauwlijks was'
i huishoudinge vrijmeest alle die’ er ziek aan
stierven binnen 24 uurengeen remedie of
van menschen kon hen uit die nood helpen ook
moest men 'er in de maand Maart veele tusschen twee
beddens smooren.
Daar na is ’er ontzet gekomen, als 'er aan den Hemel
een heilzaame sterre is verschenen en eenen aescu-
lapius of geneesmeester van God gezonden, die van
huis tot buis de zieken bezogt en genas, door een
zonderlinge remedie die niet manqueerde en daar God
zijnen zegen toe verleende tot verquikkinge der in
gezetenen”.
Daar er, volgens mededeeling van
varis der gemeente Haarlem, op het oud archief aldaar