253 DK. TH. CH. L. WIJNMALEN. aan nieuwe vereenigingen sloot hij zich niet aan, voor hoeveel genootschappen werkte hij niet! er was voor zeker versplintering van kracht in dat telkens betreden van nieuwe velden, in zijn bemoeiingen o. a. met staatsrecht, statistiek, aardrijkskunde, zending, christ. onderwijs, kunstnijverheid en meer. Het had zijn nadeel bij het vele, dat op de bibliotheek reeds boeide en te denken gaf, doch dr. W. orienteerde zich spoedig, stelde met groot gemak, compileerde vlug en kon lang achtereen werken. Na zijn promotie heeft hij heel wat gearbeid, er zat geestdrift in hem, om een voorgesteld doel te bereiken. Zoo trok hem het Delftsch orakel aan, Hugo de Groot, wiens „Bewijs van den waren godsdienst” hij vroeger had bewerkt en uitgegeven en rustte hij niet, voordat diens standbeeld te Delft ver rees, waarvan hij terecht zeggen konquorum pars magna fui. Zijn in 1886 verschenen geschrift: „Waarom een standbeeld?’’ een woord bij de onthulling, getuigt van warme ingenomenheid, van onpartijdigen zin, want Grotius kon als remonstrant en wijsgeer zijn ideaal niet zi)n. Toch huldigde hij dien beroemden Delvenaar, om zijn talenten, om zijn zeldzame gaven, om zijn rusteloozen arbeid. Het standbeeld moest ook hier een teeken van verzoening zijn op onbevangen onderzoek en wederzijdsche waardeering gegrond. Zoo pleitte Dr. W. metterdaad voor waardeering van anders denkenden evenals hij op de boekerij bij den aankoop van werken placht te zeggen: „wij kennen geen partij en moeten allen dienen”. Van haar kant beloonde de regeering dit streven en sierde kort daarna het ridder kruis van den Ned. Leeuw zijne borst. Veel had men van dien werkzamen geest nog mogen verwachten doch een treurig voorgevoel en sombere

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1896 | | pagina 408