254
WIJNMALEN.
Dll. TH.
na Sept. 1893 was
en lijden,
droevig voor zijne
ca. L.
uitingen kondigden in 1893 het naderende einde aan.
Steeds had hij te kampen gehad met periodiek terug-
keerende hoofdpijnen, die telkens een geheelen dag
roofden, nu kwamen er duizelingen bij en verzwakking
der oogen. Terecht zegt Dr. de Donipierre de Chau-
fepié in zijn opstel over den numismaat Looyen
„Het is altijd diep treurig te zien hoe een ijverig,
bekwaam en geheel in zijn arbeid levend man heen
gaat en zijn werk onafgedaan moet laten, vooral in
dien die man daarbij was een vriendelijk, voorkomend
helper voor hen, die zijn hulp en voorlichting kwamen
inroepen.” (Haagsch Jaarboekje voor 1894.) Het is
gegaan zooals hij voorspelde, de krachten verminder
den. de kwaal nam toe en na Sept. 1893 was hij
dezelfde niet meer. Het werd tobben en lijden, zwaar
vóór de zijnen om aan te zien,
vrienden. Achtereenvolgens moest hij zijne verschil
lende betrekkingen neerleggen, kwam nog af en toe
aan de Bibliotheek, waar hij veel verbeterd en her
vormd had en groote plannen koesterde, wier uitvoe
ring hem niet vergund was. De door hem gestichte
kunstzaal, een lievelingsidee. heeft hij niet betreden,
de inrichting van zjjn werkkamer mocht hij niet vol
tooid zien. Meegaande met zijn tijd in alles, wat naar
vrijheid en openbaarheid zweemde wilde hij den kost
baren inhoud der boekerij meer zichtbaar en toegankelijk
maken. Ook dat bleef steken. Zoo ging een leven vol
illusion en aspiration onder in dubbelen nacht. Het
licht der oogen taande en de geest werd omfloersd.
De ontslapene heeft niet bereikt, wat hij wenschte.
Teleurgesteld is hij in veel, terwijl aanleg en tempera
ment hem naar groote dingen dreven. Op nog geen
54 jarigen leeftijd werd zijn graf gedolven tot smart
van velen. Voorzeker heeft hij niet te vergeefs geleefd,
hoewel hij den oogst op zijn arbeid niet zag.
Sept. 1895. Ku.