GHIJSKEN VAN AMMERS,
Heer van Diepenburg,
door FRED. CAL A ND.
Mijne Heeren
In het „herinneringswoord” van onzen geachten
voorzitter, getiteld: „Het Burgemeestersambt van
’s-Gravenhage”, N“. 1 van de te volgen werken van
onze vereeniging „die Haghe”, zegt ZEd. op bladz. 9,
sprekende over het baljuwschap: „doch later nog,
was het baljuwschap een sinecuur, want indien daartoe
een eenvoudig persoon werd benoemd, zooals in 1356
Ghijsken van Ammers enz.”, en wat onze geachte
schrijver meent met dat eenvoudig, blijkt verder
wanneer hij zegt: „was echter het ambt in handen
van een Edelman of aanzienlijk persoon”, waaruit ik
moet besluiten dat de schrijver zeggen wil dat Ghijsken
van Ammers noch edelman noch aanzienlijk persoon was.
Het kwam me wat vreemd voor, dat onder de baljuws
van des vorsten verblijf, in dien tijd een persoon zou voor
komen, die noch ridder, noch edelman, noch aanzienlijk,
noch bastaard van Holland was, zooals er werkelijk
onder de baljuws voorkomen, en daarom ging ik zoeken,
en deel hier het niet onvruchtbaar resultaat mede.