7
die Haghe en andere stadgenooten, die werden uitgenoodigd om
een commissie van uitvoering te vormen, gaven aan de roepstem
van het Bestuur gehoor; die commissie, onder Eere-Voorzitter-
schap van Z. E. den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken
verdeelde zich in verschillende onderafdeelingen, welke thans
ijverig bezig zijn, om ieder op zijn gebied te verzamelen zooveel
mogelijk is: ten einde de Huyghens-tentoonstelling een waar
dige hulde moge worden voor de groote mannen, diehunnaam
ook buiten de grenzen van ons Vaderland beroerndgemaakthebben.
Overigens verwijzen we naar het verslag eu verdere stukken
betreffende de constitueeiende vergadering diei- commissie, ge
houden op 2 September 1895, en aan alle leden rondgezonden,
bijgevoegd onder letter B 12, 3.
Ook werd een adres gericht aan de Tweede Kamer der Staten-
Generaal, omtrent den voorgenomen aanbouw van een vleugel
aan de achterzijde van het gebouw van het Departement van
Koloniën, waaromtrent de stukken zijn bijgevoegd onder bijlage
.1 2.
Eindelijk acht het Bestuur thans ook de tijd gekomen, om
den leden mededeeling te doen van de pogingen aangewend tot
restauratie en vrijmaking der Ridderzaal op het Binnenhof.
Welk Nederlander die liefde heeft voor de geschiedenis van
zijn Vaderland, welk Hagenaar vooral die zijn geboorteplaats
bemint, ziet niet met weemoed, naar het trotsche gebouw, eer
tijds beroemd als een model van bouwkunde, getuige van plech
tige feesten en groote gebeurtenissen, thans beroofd van zijn
sierlijke bekapping, verlaagd eerst tot een Loterijzaal thans tot
een bergplaats van oude couranten en andere waardelooze
papieren.
Het bestuur meende dat aan dien toestand van verval een einde
moest komen en dat „die Haghe” geroepen is, om hierin het ini
tiatief te nemen. Het riep in November '1894 eenige leden der
vereeniging bijeen tot eene commissie van advies, welke
terstond haar werkzaamheden met grooten ijver opvatte en
aanvankelijk reeds met voldoening op den uitslag barer werk
zaamheden mag terugzien. Oprecht hoont het Bestuur dat het
in het volgend verslag zal kunnen mededeelen, dat deze zaak,
die ongetwijfeld geen der leden van „die Haghe” onverschillig
is, een stap verder gekomen is. De stukken hierop betrekkelijk
zijn bijgevoegd onder letter C. 1, 2, 3, 4.
De gewone werkzaamheden werden geregeld voortgezet. Het
Jaarboekje mocht zich in algemeene waardeering verheugen en