11
Bovendien is het licht de levenskweeker. en waar leven is. is vreugde.
Toont ons geachte leden, dat uwe benoeming voor die DLaejhe is een
eewiy cerblijdcn. Werkt met ons mede naar uwe gaven en krachten, en
helpt ons. tot het aanbrengen van materiaal voor het groote gebouw, dat
in de toekomst zal moeten worden opgetrokken: een tweede den Riemer.
Bouwmeesters in eigenlijken zin hebben we daartoe reeds. Hun rij is
uitgebreid door de Heeren J. W. II. Berden. A. J. Van Delden, en Nic.
Molenaar. We begroeten hen gaarne, want ook de Architectuur heeft
historie, en de historie wordt gediend door de bouwkunde. Een paar
steenen, wat metselkalk, een kraagstuk; zij wijzen dikwerf met juistheid
aan. van welken tijd het gebouw dagteekent. waar de archieven ons
veelal in den steek zouden laten. Ook zal het den Heer Van Helden
niet moeielijk vallen. om met den Heer Joh. Huygens de Haagsche kunst
historie te dienen, waar beiden, de eerste als directeur der Academie, de
laatste als handig voerder van het penseel der beeldende kunst offeren: zij
beiden zullen willen mede werken om de geschiedenis saam te stellen der
H.aagseh-plastische kunst.
He zusterkunsten reiken elkaar gaarne de hand: haar samengaan kan
wonderen wrochten. Het is daarom, dat de Heer W. F. G-. Nicolai onze
Vereeniging zeer verplicht heeft door in haar gilde binnen te treden. De
Haagsche historie niet alleen, maar ook ’s lands geschiedenis, leven voort
ook door de toonzettingen onzer Nederlandsche Musici, en de Heer Nicolai
heeft daartoe het zijne bijgebracht. Wie weet of we niet te eeniger tijd
een cantate die ïïaghe van hem mogen verwachten.
Ook de letterkunde en hare dienaressen de bibliographie en bibliotheek
wetenschap kunnen het streven van die Jlaghe in de hand werken. Hoe
menig boek toch.' waarvan de titel het niet verraden zou, houdt menige
bijzonderheid in omtrent den Haag, hetzij dat zoo’n boek te rangschikken
valt onder dè kronieken, de reisbeschrijvingen, de mémoires, of wat dan ook.
Die Hayhe heeft daarbij op het oog de Heeren Dr. W. G-. C. Byvanck,
Mr. J. D. H. Kraeutler en W. P. van Stockum Jr. hunne mede
werking zal menig lichtpunt kunnen werpen op de onderzoekingen, welke
voor de geschiedenis van Den Haag in bibliotheken en catalogi wordt
gedaan. .Bovendien zullen zeker op letterkundig gebied de essays van
den Heer Byvanck niet worden versmaad, welke het karakter openbaren der
litterators van het oude Den Haag, als een Dirk Potter, een Stalpert van
der Wielen, een Douza, een Willem Grapheus, een Janus Secundus,
om ons alleen tot de mannen vóór de 17e eeuw te bepalen. Van iedër
hunner is tot heden het laatste woord niet gezegd.
Indien we het kaartje van Van Deventer opslaan, voorkomende in het
Haagsch Jaarboekje voor 1894, kan het niemand bevreemden, dat die
TLaylie in geen geval exclusief is. Op de 23 nommers van hoofdgebouwen,
in de legende aangegeven, tellen we 7 kerken en kapellen en 6 kloosters
of godshuizen aan Heiligen gewijd. Het Den Haag tot in het midden
Sedert is ons geacht werkend lid, die zelfs eene bijdrage dacht te geven over
Huygens en zijn ijver voor het orgelgebruik bij de godsdienstoefening, tot ons
groot leedwezen overleden.