35 -afgedaan, en de Voorzitter! Wellicht zullen nog andere sprekers het woord willen voeren, maar het amendement van de Commissie van Rapporteurs be rust blijkens de schriftelijke toelichting en hetgeen de heer Mees zoo- even heeft medegedeeld, op een zoo ernstig misverstand, dat ik mij verplicht acht daarover al dadelijk een en ander te zeggen. Dat misverstand bestaat hierin, dat men de zaak aldus opvat, alsof ik van de Kamer eene beslissing zou vragen waar de Ridderzaal en het Hofgebouw behooren, en omtrent het overbrengen van den post van Waterstaat naar Binnenlandsche Zaken. De feiten zijn deze: Het Departement van Binnenlandsche Zaken is het orgaan voor de behandeling van de gebouwen die in stand worden gehouden wegens hunne historische of kunstwaarde. IJet Departement heeft ook in art. 162 een op dit oogenblik slechts voor tijdelijke com mission gebruikten post waaruit eene commissie voor de monumenten kan worden bekostigd. Verder is de practijk van al mijne ambtsvoor gangers geweest dat het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, als zoo danig, bevoegd is het oog te doen houden op allo dergelijke gebouwen. Bij verschillende circulaires van mijne voorgangers werd daarop de aandacht van Commissarissen des Konings gevestigd. De eerste circulaire, die van 1883, wijst er den Commissaris op. „dat het voortdurend gebeurt dat oude monumenten worden gesloopt of door herstellingen en verbouwingen aanmerkelijk veranderd, zonder dat bouw kundige teekeningen en opmetingen worden vervaardigd. Zoodoende gaat veel onherstelbaar verloren dat wellicht voor de kennis onzer geschie denis en van de oude nationale kunst van belang is.” Tegen die bemoeiing van het Departement van Binnenlandsche Zaken met de bewaring en het in stand houden van wat er aan monumentale gebouwen aanwezig is, werd nimmer door eenigen tak der Vertegen woordiging opgekomen; voortdurend werden Commissarissen en burge meesters aan die taak herinnerd, De geachte spreker gaat uit van eene zeer natuurlijke onderstelling dat bij datgene wat het bij deze discussie betrokken gedeelte van het Binnenhof inzonderheid raakt, vanzelf het advies van den Minister van Binnenlandsche Zaken zal gevraagd worden. Mijnheer de Voorzitter’ Indien de loop der zaak zoodanig ware, dan geloof ik, dat het dan ook door den Minister van Binnenlandsche Zaken als eene vraag van in het geheel niet principieelen aard zou wo.rden beschouwd of het geld voor een herstel van deze monumentale gebouwen bestemd, op het budget van Waterstaat of het budget van Binnenlandsche Zaken toegestaan werd. Geen Minister is er op gesteld om het cijfer van zijne begrooting te zien aangroeien: er zijn altijd te veel gelegenheden om de eindcijfers te vergelijken zonder dat men altijd kan depouilleeren uit welke posten de verhooging voortvloeit. Het is dan ook volstrekt niet juist dat ik er op gesteld zou zijn deze gebouwen op mijne begrooting gebracht te zien, maar waar ik wèl op gesteld ben is dit, dat alles wat met deze gebouwen geschiedt, op goede plannen, en connaissance de cause, worde - nu is de aanvraag, die ik doe, volstrekt niet de aanvraag

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 134