46 op de Memorie van Ant- m dan de Commissie haar amendement In de noot bij den toelichtenden staat werd gezegd: ..Er wordt geen geld aangevraagd op art. 164, omdat het raadzaam wordt geacht geen nieuw werk te ondernemen, zoolang niet is beslist omtrent de aanhangige vraag of de Grafelijke zalen in de XlIIde eeuw gesticht door Willem II en Vloris V onder de monumenten van ge schiedenis en kunst gerangschikt, als zoodanig gerestaureerd zullen worden. ..In afwachting van die beslissing wordt gerekend op 1000 voor het ontwerpen van een plan van eventueele restauratie.” Nu moet met die noot worden gecombineerd wat de Minister antwoordt n zijne Memorie van Antwoord. Daarin wordt gezegd: ..Door het weigeren van het thans aangevraagde krediet zou worden beslist dat de Kamer het denkbeeld om de Grafelijke zalen onder de m dit begrootingsartikel bedoelde gebouwen op te nemen en als bouwwerken van oudheidkundige waarde te restaureeren, in beginsel verwerpt. Dan zoude dat denkbeeld verder bij de Regeering onbesproken kunnen blijven en tevens om die reden ongunstig op het adres der hecren van Bylandt c.s. beschikt moeten worden. Anders zal een en ander verder een punt van overweging bij de Regeering uitmaken. Wordt door haar tot eene restauratie van de bedoelde gebouwen als bouwwerk van oudheidkundige, waarde besloten, dan brengt de indeeling der Staatsbegiooting, naar des ondergeteekenden oordeel, mede, dat die restauratie geschiede, niet uit den post voor het onderhoud der landsgebouwen in het algemeen, maar uit den daarvoor bestemden special en post op de begroeting voor het Departement van Binnenlandsche Zaken, en dat het te restaureeren object ouder het beheer van dat Departement overga.” Nu vraag ik of het inzonderheid met het oog üp C woord mogelijk was eene andere opvatting te hebbel 'blijkens de scliriftelijke en mondelinge toelichting van heeft gehad? De Minister is in zijn betoog van deze stelling uitgegaan: zoodra een gebouw verklaard wordt te zijn een gebouw, dat historische of kunstwaarde, bezit, behoort het daardoor onder den post van art. 164 van de begrooting van het Departement van Binnenlandsche Zaken. In die algemeenheid kan ik die stelling niet toegeven. Er kunnen om standigheden zijn waarom het wenschelijk is om zoodanig gebouw te doen restaureeren door een en ander Departement. De stelling van den Minister komt ook niet overeen met de historische beteekenis van dien post. Ik herinnerde er reeds dat in 1879 op de begrooting van Waterstaat was gebracht een post om, zooals de toenmalige Minister het uitdrukte, een begin te maken met het restaureeren van het Binnenhof, en in 1879 stond toch een gelijke post als nu onder art. 164 voorkomt reeds op de be grooting van Binnenlandsche Zaken. Nu zegt de Minister de loop van zaken zal deze zijn: Ieder erkent dat aan de afdeeling Kunsten en Wetenschappen is opgedragen het toe zicht, het houden van een oog op gebouwen van historische of kunstwaarde. Dat geldt ook dit gebouw en daarvoor is een plan noodig. Dan zal in den Ministerraad gebracht worden de vraag, of het gebouw onder den post van art. 164 zal worden gebracht.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 145