4S van liet De. heer Van Houten, Minister van Binnenlandsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter! 'Er zijn verschillende argumenten bijgebracht om dezen post te blijven bestrijden. Een zonderling argument is dat van den geachten afgevaardigde uit Amsterdam, den heer Rutgers van Rozenburg, die zeide dat, wanneer deze post wordt aangenomen, hij de laatste kans verkeken rekent om die fontein daar op het Binnenhof weg te krijgen. Ik antwoordt dien geachten spreker, dat hij juist de eenige kans laat verloopen om die fontein weg te krijgen. Toen dit monument daar geplaatst werd dat ik daar ook misplaatst vind was het Binnenhof onder beheer van het Ministerie van Water staat gebleven. Indien de zaal met het emplacement overging’ naar Bin nenlandsche Zaken zou hij kans krijgen dat die fontein naar eene andere plaats werd overgebracht. Maar ik zie niet in het beslissende motief bij deze zaak. Ik onderscheid en daarbij verzoek ik in het oog te houden dat ik een voorstel van mij zelven verdedig en dat ik niet ben het mondstuk van een referendaris bij het Binnenhof de gebouwen die werkelijke geschiedkundige en kunstwaarde bezitten en die er voor in aanmerking komen, dat ik er mij mede bemoei, van die gebouwen waarmede ik niets heb te maken, waartoe ik reken den geheelen rondbouw waarvan ik slechts voor een deel gebruiker ben. Ik ken aan dat gedeelte ook wel zekere waarde toe. maar ik zou er niet aan denken om dat te gaan laten res taureeren in den vroegeren toestand, al heeft die destijds zekere kunst waarde gehad. Met de Loterijzaal is het een ander geval, daarvan zal door iedereen erkend worden dat het is een monument van bouwkunst' dat in eigen stijl bewaard moet worden. Hoe men hier van verschil van stijl bij het restaureeren kan spreken, begrijp ik niet: restaureeren toch is een gebouw, zooveel mogelijk, naar platen en naar den aard der constructie, te doen beantwoorden aan wat het is geweest. Nu bestaat er niet, zooals de geachte spreker zeide, een latent conflict, wel een aanvankelijk verschil van gevoelen, ook in de Kamer, omtrent de opvatting van de' beteekenis der tweede zaal. De heer van Bylandt c. s. beschouwen alleen de Loterijzaal als te vallen onder, de monumenten, laten zich althans niet uit over de Grafelijke zaal waar het hof zit. Mijnheer de Voorzitter! Ik ben door persoonlijk bezoek onder leiding van een deskundige, tot de overtuiging gekomen dat de architectonische waarde van dat gebouw van belang is, dat ook dit historisch gebó.uw, waarvan de Loterijzaal slechts een bijbouw was, als zoodanig behoort in stand gehouden te worden. De geachte spreker voor de Commissie heeft het amendement nader toegelicht, doch ik kan er eigenlijk niets anders inzien dan eene afkeuring van mijne bemoeiing met die zaak, tenzij men meene, dat dit object niet zou zijn een gebouw van historische en kunstwaarde of dat ik de bevoegd heid niet had mij met die zaak in te laten. Het eerste heeft de geachte spreker uitdrukkelijk erkend.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 147