51
reden zijn om het opgemaakte plan niet uit te voeren, maar niet om het
•ontwerpen daarvan tegen te houden
De geachte afgevaardigde die het amendement namens de Commissie
verdedigd heeft, heeft gezegd dat het voorstel praematuur was, omdat
nog zooveel moet voorafgaan. Maar. Mijnheer de Voorzitter, de grondslag
van elke handeling’ van ontmanteling zal moeten zijn het voorgoed of
tijdelijk verplaatsen van de colleges, die nu in de gebouwen gevestigd
zijn, het opzeggen van huurders of gebruikers en wellicht het maken
van nieuwe inrichtingen om 'die te herbergen. Dat alles moet geschieden
vóór de uitvoering, maar eerst moet er toch een plan wezen, voordat
men aan iets kan beginnen. Vandaar dat ook die grond niet pleit voor
het amendement der Commissie.
De heer Rutgers van Rozenburg: Mijnheer de Voorzitter! Uit de
rede des afgevaardigden uit Gouda scheen mij te blijken dat hij en zijne
mede-adressanten zelve in den waan verkeeren. dat de Grafelijke zalen,
om gerestaureerd te worden, moeten worden opgenomen onder de histo
rische monumenten, met andere woorden, overgebracht uit de handen
van het Departement van Waterstaat in die van Binnenlandsche Zaken;
en dat weigeren van deze post zal beteekenen, dat wij voor de restau
ratie van de Grafelijke zalen geen geld over hebben. Ik behoef niet te
zeggen dat zij zich vergissen, en geloof dat elk van ons. van de nood
zakelijkheid der restauratie overtuigd, volkomen bereid is gelden er
aan te besteden, maar dat wij alleen nog niet doordrongen zijn van de
wenschelijkheid dat de restauratie, in plaats van door Waterstaat, ge
schiede door Binnenlandsche Zaken.
De heer Vermeulen heeft, de quaestie juister gevoelende, de ver
diensten gehuldigd, van de mannen, belast met het beheer van de histo
rische monumenten. Ik geloof volkomen te recht, maar, al erkennen wij
zonder voorbehoud hunne verdiensten, daarmede is nog niet bewezen dat
dit historische monument, want een historisch monument is en blijft
De heer Veegens: Mijnheer de Voorzitter! In tegenstelling met den
heer Minister van Binnenlandsche Zaken blijf ik van meening dat de
Kamer, door den post toe te staan, wel degelijk partij zou kiezen tusschen
de beide Departementen, en dat wel zonder den Minister van Waterstaat
gehoord te hebben. Want door dat te doen, zou zij aan het Departement
van Binnenlandsche Zaken gelegenheid geven om de inbreuk, die dat
Departement, om welke redenen dan ook, op de bevoegdheid van het
Departement van Waterstaat wenscht te maken, voor ’s lands rekening
met een plan toe te lichten.
De zaak uit een onpartijdig oogpunt beschouwende, acht ik het voor
geen tegenspraak vatbaar, dat de Kamer, door daarvoor geld toe te staan,
partij zou kiezen vóór het Departement van Binnenlandsche Zaken en
tegen dat van Waterstaat. Om geen partij te kiezen, meen ik dat de
Kamer zich behoort te vereenigen met het amendement van de Commissie
van Rapporteurs.