ONZE PLICHT. 1 Gelijknis, geen gelijkheid vrage, Wie hier uw beeld herkenthij ziet De koude omlijning slechts, Die Haghe, Maar d’ adem der bezieling niet. Een reuzentaak mag de arbeid heeten, Die ’t goud ontwoelt aan ’s aardrijks schoot Maar nooit zijn kracht met de uwe nieten, Die ’t leven opwekt uit den dood. Diep ligt het goud, in donkre schachten Verborgen voor het menschlijk oog, Des gravers noesten vlijt te wachten, Die ’t zwoegend opwerkt naar omhoog Die. 't hart des afgronds ingebroken, Met schatten, aan den nacht ontroofd, Ten blijden dag komt opgedoken En gevend, altoos meer belooft.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 171