8
HUYGENS EN DE BESIDENTIE.
bekend, wat hij voor de verfraaiing der stad deed en hoe
zij aan zijne taaie inspanning hare Zeestraat te danken
heeft, dien heerlijk belommerden straatweg, die naar
Scheveningen voert En wil men zich overtuigen, hoe hij
de bekoorlijkheden van de plaats zijner inwoning waar
deerde, men leze dat geestige lofgedicht ter eere der
liefelijke „Linde-ly”, die hij boven de aantrekkelijkheden
der meest beroemde wereldsteden stelde.”
Huygens was echter niet blind voor de gebreken van
zijn Haag, evenmin als voor die zijner stadgenooten, al
verhief hij die stad ook hemelhoog in de Stedestemmen,
waarmede het derde boek zijner Korenbloemen besloten
wordt, want in zijn Hofwyck lezen we:
«Den Haegh, die doornen Haegh, daer eer en deught en reden
Veel tijden werdt betaelt met vuyl ondanckbaerheden,
Daer weldoen werdt beloont met laster of gheweld.»
terwijl hij in de Sneldichten er één levert op de „Haeghsche
me-Vrouwen”, dat luidt:
«Wat zijnder Vrouwen in den Haegh!
’k En kanse niet onthouwen;
En ’t goedje groeyt noch alle daegh,
lek hoev’ er geen te trouwen
’t Zijn altemael Men-Vrouwen.»
Ook hier weder dus niets nieuws onder de zon. We
hebben echter in den aanvang van deze regelen gezegd,
dat Huygens in driedubbelen zin aan de Hofstad behoort,
en dit drietal is gemakkelijk op te noemen. Hij was in
den Haag geboren en woonde daar, of in hare nabijheid
hij heeft den Haag lief gehad en geprezenen in de derde
plaats, en zeker wel de voornaamste, hem komt de eer toe van
de steenen verbinding tusschen den Haag en Scheveningen.
Zijn ontwerp in proza werd in Mei 1663 door de Magi
stratuur in genade aangenomen, nadat het „ettelicke jaren”