geheel,
11
HUYGENS EN DE RESIDENTIE.
wij Hagenaars,
i) Ik heb gemeend deze regelen in het Haagsche Jaarboekje voor 1897
te mogen doen herdrukken, nu de Vereeniging die Hafjhe op passende
wijze hulde brengt aan den beroemden Hagenaar en zijn geslacht, v. R.
Laten wij Hagenaars, en vooral zij, die door geboorte
en langdurige inwoning niet alleen, maar uit liefde voor,
en gehechtheid aan hun stad gedreven worden, beginnen
met kennis te nemen van een drietal der gedichten van
Huygens, en daarop slaat ons motto, zijn „Voorhout”, zijn
„Zeestraet”, en zijn „Hofwyck”, dat is reeds omniet
meer werken van dezen kloeken geestigen Nederlander”
te noemen, een eerste schrede op den goeden weg.
’t Onbekend maakt onbemind, mag allerminst hier gelden.
Huygens heeft zijn ’s-Gravenhage, zijn Voorhout met de
Lindenly, zijn Zeestraet en zijn Hofwyck te lief gehad,
dan dat niet binnen weinige jaren een beeld verrijze van
den dichter, van wien Potgieter getuigt, dat hij was „een
degelijk, een geheel, een waar man
En op de acht zijden van het voetstuk zouden wij op
marmeren platen met gouden letters gegriffeld willen zien
Constantijn Huygens was een geestig dichter, een goed burger,
een getrouw vaderlander, een groot man.
Hij was een eerlijk autobiograaf, want hij kende zich zelven.
Zijn taak stelde hij boven zijne ontspanning: hij dichtte op weg,
te voet en te paard.
Hij had zijn volk en zijn stad lief, want hij gispte hunne gebreken.
Zijne werken getuigen van waren godsdienstzin, maar spreken
er niet over.
Hij had zijn gade, zijn «Sterre”, innig lief, en daarom was hij
een goed vader.
Trouw dienaar van Vorst en Staat, raadsman en vriend van Oranje,
was hij nederig en gedienstig.
Hoveling aan het Hof, was hij buitenman buiten, en stedeling
in de stad.
Deze opwekking brenge daartoe het hare bij.
den Haag, 3 Sept. 1880. A. J. Sekvaas van Rooyen.