40
CHRISTIAAN HUYGENS TE NIJMEGEN.
1) Bor, Nederl. Oorlosren III f. 563.
Bor, id. f. 574. v. Meteren. Ned. Hist. V. 408.
Het vertrouwen op Parma was na zijn in de Betuwe
geleden echec deerlijk geschokt, en de burgerij der van
het verkeer met andere plaatsen verstoken stad bedwong
zijn misnoegen niet, toen Farnese, die gezworen had
Nijmegen als een appel zijner oogen te zullen bewaren,
zich met zijn legermacht terugtrok, slechts eene kleine
bezetting in de vesting achterlatende. Daarbij kwam, dat
van Verdugo ook geen hulp te verwachten was.
Van dien benarden toestand verwittigde Huygens Prins
Maurits, en zijne inlichtingen deden dezen, die zich in
0 ..Also Prince Mauritz met syn volck ende gheschut uyt Vlaenderen
ghekeert was, ende den Octobris 1591 in Zeelant feestelick onthaelt
zijnde, heeft hij hem terstont opghemaekt om Nimmeghen te belegghen.
liij was oock wel verwitticht van den staet der stadt, door den secretarius
Iliiyghens, die eenen tyt lanck inde stadt ghevanghen gheleghen hadde,
ende nu met rantsoen verlost was, dewijle de Brieven vant Hof, inhoudende
dat men hem noch ghevanghen sonde houden, te spade quamen.” (Van
Meeteren, bladz. 84 v. h. 16e boek).
Nadat gezegd is, dat de tijd gunstig bleek om Nimwegen te belegeren,
laat Bor. bl. 574, volgen, „ook was hij door Christiaen Huygens die een
lang’en tyd binnen Nimmegen geseten hadde. en nu met rantsoen verlost
was. van alle gelegentheyd der stad wel geinformeert.”
Omtrent die gevangenneming schrijft Jorissen: ..De vangst werd blijk
baar niet van weinig gewicht gerekend. „De soldaten uyt de stad riepen,
haelt uwen raetsheer of secretaris weder: daarop riepen de beleggers
waarschijnlijk de bezetting van het fort Knodsenburg, in het vorige jaar
aangelegd haelt Zutphen weder.’’ Van meer beteekenis nog, dan de
Spaansche bezetting meende, werd deze gevangenschap van Huygens. Hij
wist van zijn gedwongen verblijf gebruik te maken om zich van de ware
gesteldheid der stad op de hoogte te stellen. En toen hij tegen losgeld
de vrijheid herkreeg, waren de inlichtingen die hij Prins Maurits gaf.
van dien aard, dat ondanks de vergevorderdheid van het jaargetij nog tot
het beleg werd besloten. Aanvankelijk scheen het dat men zich in de
zwakheid der plaats en de stemming der bevolking bedrogen had. „Prins
Maurits was nog een jong vrijer, en Nijmegen een vrijster, die hij zoo
ligt niet zou aanraken, of hij behoorde meer moeite en arbeid te doen”.
Zoo toch luidde het eerse antwoord -) van de regeering der stad op