52 CHRISTIAAN HUYGENS TE NIJMEGEN. BIJLAGE B. Wanneer ’I al niet verdient, in manner uitgehouwen, Te pralen op zijn graf’t is waardig hier te ontvouwen, Hoe hij, verlaten door spitsbroeders, laag van ziel, Eens in een hinderlaag des Spaanschen vijands viel, En hoe hij, steeds gewoon uit alles nut te trekken, Zelfs die gevangenis deed tot ’s Lands oorbaar strekken. Ja, dat Nijmegen, waar hij krijgsgevangen zat, Getuig’ van zijnen dienst, bij de overgaaf dier stad. Gelukkig was hij in een’ aanslag tegen Spanje, Zijn stoutheid aanvertrouwd door wijsheid van Oranje. Er moest een kind, den muil eens leeuws, met lijfsgevaar d’ Onnoozlen dreigende in den staat van gijzelaar. Ontrukt: ’t moest door geweld of list Mendoze ontwrongen, Wiens schrander krijgsbedrog schier Vlissing’ had be sprongen. Hoe stond die Afgezant van Phlips, aan 't Britsche Hof, Ontzet, toen ’s vaders list zijn loosheid overtrof, Daar hij het kind ontvoerde, en, om ’t gevaar te ontvlieden, Eer ’t kind was ingescheept, nog dapper weer moest bieden, Aan ’s vijands knechten, die hem volgden op den voet. Hij stelde in zegepraal, met heugelijken spoed, Het dierbaar kind den Vorst in handen. Gul ontvangen Ten hove, deed de Prins mijns Vaders hals omhangen Met eenen penning, naar dien tijd een rijke gift, Waarop mijns Vaders roem voor eeuwig staat gegrifd.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 227