57 zijnen kring, zijn jongelingschap, tot hem de grijsheid dekte, en baatzucht vrij, ten trouwen dienaar strekte, na vijftig jaar, hij van dien eerepost, Met glans door hem bekleed met glans werd afgelost; Daar hij, bij 't naadrend eind van zjjne levensdagen, Zijn’ eerstgeboren zoon dien post zag opgedragen, Mijn broeder Maurits, dien de Raad in zijnen kring, CHRISTIAAN HUYGENS EN SUSANNA HOEFNAGEL. „’k Heb op mijn vaders spoor, der algemeene scholen De geestbeschaving van mijn kinderen niet bevolen.” Huygens spreekt aldus van zijn vader: „Nu had een wentlend jaar zijn’ ganschen kring voltrokken, En ’k voelde door een’ slag mijn hart geweldig schokken, Den slag die, schoon voorzien, mij diep bestelpte in leed, Die mijnen vader, hoog van jaren. vallen deed. o Jahij had verdiend, zoo niet mij te overleven, Dat hij, zoolang als ik, op aarde waar’ gebleven, ’t Bredaasch Ter Heide was des mans geboortegrond, En waar het stamhuis van zijns vaders zijde stond. Het Basisch huis, waaraan het Bakkisch zich vereende, En Hollandsch oude stam van Bredero verleende, Van moeders zijde, hem een afkomst vol van roem. Het zij genoeg, dat ik de naam des grijsaards noem, Dit toch ontslaat me om in zijn deugden uit te weiden Laat die het Vaderland en Hollands Hof verbreiden, Ja dat het stamhuis van Oranje en Nassau spreek’, Hoe hij in dienstbetoon nooit eenen voetstap week. Maar 't van zijn jongelingschap, tot hem de grijsheid dekte, Van list Totdat, Constantyns vader overleed in 1624, en met kinderljjke eerbied wijdt de zoon de volgende dichtregelen aan den man, die hem steeds ten voorbeeld is geweest, zoo zelfs, dat hij omtrent de opvoeding en het onderwijs zijner kinderen schreef:

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 232