59 CHRISTIAAN HUYGENS EN SUSANNA HOEFNAGEL. Was ’t niet geoorloofd, toen haar ’t sterflot mij ontrukte, In diepen rouw heur baar te volgen tot het graf. ’t Hardnekkig Rijnberk, dat Oranjes legerstaf Bestendig weerstand bood, belette mij 't volvoeren, Mijns dierbren kinderpligts, daar ’k, als met gulden snoeren Van ambtsbediening, aan den Vorst en ’t heir verknocht, Zoo verre van dien oord mij niet verwijdren mogt. Hoefnagel’s stam, beroemd door adeldom en jaren, Wiens loten, om hun deugd, alomme, in achting waren, Was ’t waar uit moeder sproot; zij de eêlste bloem geacht, Ooit door dien ouden tronk, zoo roemrijk, voortgebragt. Hoe wensch ik mij geluk in ’t midden van mijn treuren, o Overdierbre vrouw! daar ’t heil mij mogt gebeuren, Dat ik van ’t zestal kroost gedragen onder ’t hart, Door u met moedermelk alleen gevoedsterd werd. Schoon steeds de billijkheid uw kinderliefde regelde, En hunne wedermin die billijkheid bezegelde ’k Verbeeldde mij altijd, maar ligt op zwakken grond, Dat u een dubble band aan Constantyn verbond Van moeder en metéén van voedster. Hoe’t moog’wezen, Hoe hoog ook de invloed van dit voedsel word’ geprezen, Ik zoek een kracht, die ’t hart zoo edel kloppen doet, Niet meer in ’t voedend, dan in ’t aangeboren, bloed”.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 234