66 CONSTANTYN HUÏGENS ALS CHRISTEN. Huygens ver boven Hooft, die ook wel eens vrome allures aannam maar toch in den grond der zaak vrij onverschillig was omtrent den godsdienst; anders toch zou hij niet hebben gedweept met den aartstwijfelaar Montaigne, dien hij den „goddelijken Grascoen” noemde. Maar Huygens staat als godsdienstig man ook boven Cats. Oppervlakkig beschouwd, zou men dit niet toegeven, daar de laatste toch, veel meer dan Huygens, zijn godsdienstig ge loof deed op den voorgrond treden en zijn tijdgenooten de werken van „vader Cats” naast den bijbel legden: maar wie Cats goed leest, krijgt onwillekeurig den indruk van iets ge kunstelds, iets pronkerigs in die vroomheid. Overal, te pas of te onpas, moet bij hem de godsdienst er bij ge sleept. En nu zegge men niet, dat de geloovigen der 17e eeuw toch genoegzaam de gave der onderscheiding bezaten, en niet zoo onkundig zouden geweest zijn, om aan oppervlakkig godsdienstige poësie boven echte, prac- tisch vrome, de voorkeur te gevenindien Cats niet wezenlijk hooger stond dan Huygenswant wij achten die voorkeur uit heel andere oorzaken verklaarbaar en wel voornamelijk uit de meerdere helderheid van Cats' pennevruchten. Huygens’ stijl is gedrongen, dikwijls duister, eischt nadenkenCats daarentegen is populair en laat zich zonder veel inspanning lezen. Natuurlijk, dat het volk hem het hoogst stelde. Al is het waar, dat iemands godsdienstzin volstrekt niet alleen uit zijn opvoeding te verklaren is, te ont kennen valt het niet, dat aan de opvoeding ook in dit opzicht groote invloed moet toegekend worden. Zoo was het ook bij Huygens, die een door en door godsdienstige opvoeding had ontvangen. Zijn vader, wiens leuze was: „Grodt lof van al”, was hem een waardig voorbeeld en de bede, die hij in zijn Dagboek schreef, bij gelegenheid

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 242