72 CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN. x) Hofwijck b]. 583. een vijand Omdat hij zijn geloof in ’t mij’ en voelt wat ik Haat ik hem om zijn doen, vloek ik hem om zijn d walen Dat bij den hemel niet; ik tracht hem af te halen, Ik toon hem zijn gevaar, ik wijs hem ’t beter pad Met al mijn Redens macht: zoo hij ze niet en vat, Ik zucht hem droevig na, ik wensch hem beter oogen, Ik straf hem met niet meer als broederlijk meédoogen, Ik doe hem wat ik wou, dat mij gebeuren kond, Wanneer een broeder mij een stal-licht volgen vond God roep ik tot zijn hulp God, die mij heeft bevolen, Mijn vijand wel te doenwant zelven zou ik dolen En in den donker gaan, gunde ik mijn naasten kwaad En saltte zijn ellend’ met christeloozen haat. Dit is een andere toon dan wij bij Marnix aantreffen. Hier geen zweem van ketterhaat of ketterjacht. Integen deel. Huygens heeft een open oog voor het goede in de Roomsche kerk en in alle kerken. Hij wil niet, dat men „d’oprechte gesintheid kiesende, alle ghesintheden, op die naer, in allen deele moet verwerpen, maer dat men, die beste volgende, all hetghene in andere goedt gevonden moghe werden, daer bij inlijve ende behoude,” en rond weg verklaart hij. „dat wij. in’t scheyden van die dolende kercken, niet soo straf tegen geringe, schill-loose uyter- lickheden behoorden geweest te hebben.” Zelfs acht hij Ik haat mijn broeder niet, Omdat ik liever groen, hij liever purper ziet. ’T en is geen menschenwerk, ’t zijn stege beestelijkheden. Een ander met geweld te binden aan mijn reden En maken plotselijk een vijand van een vrind, 1 p iiijne niet en vindt meen wel te voelen. Omdat hij niet

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 248