76
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN.
Hofwyck. bl. 583.
Wat zijn onz’ wapenen als bidden om dien dag,
Die eens de heele kudde in één kooi brengen mag;
Dat bidden is mijn haat, mijn vloek, beminde blinden.
Zoo was Huygenstrouw aan eigen beginsel en tevens
vol eerbied voor elke overtuiging, die daarmee niet strookte
kind van zijn tijd en tegelijk dien tijd ver vooruit.
Dat met zulken milden zin warme gehechtheid aan de
kerk, waartoe hij behoorde, gepaard ging, daarvan spreken
niet alleen een aantal zijner gedichten maar vooral de
velerlei zorgen en opofferingen, die hij zich getroost heeft,
zoowel ten aanzien van haar stoffelijke als geestelijke
belangen. Merkwaardig omtrent het eerste is, hetgeen
Huygens heeft aangeteekend in zijn boek van de ad
ministratie zijner goederen. Het was bij gelegenheid van
den aankoop der heerlijkheid Zuilichem, toen hij tot de
ontdekking kwam, dat de .geestelijke goederen’’, die
daartoe behoorden, schromelijk waren verwaarloosd en het
beheer veel te wenschen had overgelaten. Dit mocht zoo
niet blijven en hij haastte zich, om deze belangen in ver
trouwde en bekwame handen te stellen, terwijl hij als
opperkerkmeester persoonlijk en nauwgezet toezicht uit
oefende. Hij schrijft daaromtrent: „enddelick siende dat
de goederen dooi' de kerckmeesterschappen meer ende meer
werden beswaert, hebb ick die administratiën afgeschaft
ende my als opperkerckmeester distincktelijk rekening
daeraf laeten doen door mynen rentmeester.” Voorts gaf
hij zich alle moeite, om het beheer van de „Pastorye
ende vicarye goederen”, dat aan zijn „voorsaet” ontrokken
was, .ter oorsake van syn woeste leven”, weder aan zich
te verkrijgen. Deze administratie schijnt hem echter niet