80
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN.
i) Sneldicht lie Boek 92.
wenschen overliet en dikwijls niet meer was dan ellendige
rijmelarij. Huygens kon zich daarin niet vinden
Maar dat een van Datheen, daar is de wereld zot na.
Hoe zoo ’t Is ’t oudste kind en daarom goed en zoet
De vroomen zijn er mêe te vree in hun gemoed
't Mag wezen, maar ik vrees ’t is al te vrêe op God na. 1
Maar vooral het zingen zonder orgel-begeleiding ergerde
hem. Bekend is, hoe hij een boekje schreef, om de
ijveraars tegen het orgel te weerleggen en het gebruik
van dat muziekinstrument bij de openbare godsdienst
oefeningen aan te bevelen. Ook hierin was Huygens niet
Calvinist.” Bij de invoering der Hervorming werd het
gebruik van het orgel nagenoeg overal afgeschaft en
alleen na afloop van den dienst werd het bespeeld, op
last van de overheid. Dank zij meê de oppositie van
Voetius, vond het orgel allengs meer en meer verdedigers.
Tot dezen behoorde Huygens. Toch wilde hij de orgel
muziek alleen aan de stichting der gemeente hebben
dienstbaar gemaakt, en niet aan wereldsche doeleinden.
Liever zou hij het orgel geheel verwijderd willen zien,
dan dat het hiertoe misbruikt werd, „achtende het on-
ghebruyck niet min schadelick dan het misbruyck.” Zijn
verdediging van het orgelgebruik haalde hem zelfs een
aanklacht op den hals bij den Haagschen kerkeraad, doch
zij werd gelukkig ingetrokken. De stichting der gemeente,
deze stond bij hem op den voorgrond en mocht door niemand
uit het oog worden verloren. Het kerkgaan was hem
geen ijdele vorm maar diepe ernst, ’t was hem behoefte
in „’t huys des Ghebets” op te gaan en met zijn hart
God te verheerlijken. Vandaar zijn strijd tegen al wat