85
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN.
Land van Rembrandt 21 bl. 187.
nieuwheid en bekoring van het Bijbelsche spraakgebruik,
in den mond van het Calvinisme als van nature bestor
ven”, zooals Busken Huet beweert maar veelmeer
hierin, dat de Schrift beide, bron en kracht van den Gere
formeerden godsdienst was. Niet de .bekoring der nieuw
heid” maar de ervaring van de kracht der Schrift was
de machtige drang, om haar op het dagelijksche leven
toe te passen.
Doch waaraan Huygens ook het onderwerp voor zijn
zang ontleende, zijn poësie ademt in het algemeen een
godsdienstigen geest, juist omdat hij den godsdienst in
hart en leven had opgenomen. Wat hij begeerde door
zijn leven te doen, daarnaar streefde hij ook in zijn
poësie: God te verheerlijken. Het was profetisch, toen hij
in zijn Twee Ghebots-tafelen schreef:
Mijn penne zal voortaan om ’s hemels waarheid zweven,
Stuurt hare jonge vlucht, Gij, Waarheid, Weg en Leven,
Beleidt haar domme krachtzoo, heilig, heilig Heer,
Zoo zij U over all’, voor altijd, dank en eer.
Volkomen terecht heeft men hem een dichter genoemd
„meer met het hart dan met het hoofd”. Wij vernemen
het van hem zelf:
Hoe zwelt het dankbaar hart, wanneer ’t Gods majesteit
Op klank van stem en snaar, in 't juichend lied vermeldt.
Daarom geven ons zijne werken zulk een diepen blik
in zijn hart en leeren wij in den dichter den christen
kennen en liefhebben. Hij had daar niet op tegen. In
tegendeel