89
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN.
Dag-h-werck.
Laat .ons over ons niet storten,
Heet ons Uwe Englenschorten
Doe ons willen wat Gij heet,
Die Gij- onzen onwil weet,
En altijd genegen herten
Om dijn lijdzaamheid te terten,
En altijd gebeten bloed
Tegen wat Gij hebt en doet.
Zegen ziel en zegen leden
Doe ze bêi haar pand besteden
Dij ter eere, dij alleen,
Eigenaar van ziel en leen.
Was het dienen van God hem een zaak des harten en
vond hij daarin de bron van zijn huwelijksgeluk, ook
voor zijn kinderen wist hij niets beters. Die kinderen
droeg hij aan God op, zelfs eer zij nog het levenslicht
hadden aanschouwd. Wat ligt er een teedere vroomheid,
een diep gevoel in het gebed, dat hij met ’t oog daarop,
tot God opzond:
Staat er in dijn heilig voorzien,
Daar dijn oogen langs het spoor zien,
Van der dingen eeuwig wiel,
Dat dij eens voor al beviel;
Staat er, dat uit dit verzamen,
Onzer namen erfgenamen
Spruiten moeten, een of meer,
’t Zij dan, Heere, dij ter eer,
Dij ten dienste Laat ze dijn zijn,
Eer ze door de moeders pijn zijn
Laat ze dijn zijn tot de uur,