91
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN.
1) Niew-Jaer.
2) Snel-dicht III Boeck.
3) Twee Ghebods-Taftelen.
heidsmensch. Te midden van zijn drukken arbeid, bij al
zijn uityrendigen voorspoed had hij daarop het oog ge
richt en bracht hij het woord in beoefening, eens door
een Apostolische hand geschrevenbedenk de dingen, die
Boven zijn. Als een Israëliet, de woestijn dóórtrekkende
naar het beloofde land, zoo wenschte hij in geestelijken
zin te wezen en het was zijn bede
Maak mij maar op dg reis van ’t eeuwig vaderland,
In deze wildernis een dijner Israëlieten.
Dit leven was hem een doorreis, het ware leven eerst wat
volgen zal en dit deed hem zijn hart niet aan de aardsche
dingen hechten. Hier is het slechts schijn, het wezen
is hierna
Terwijl de mensch hier is, en is hij maar in schijn.
Als hij niet wezen zal, dan zal hij eerst recht zijn. 2)
In dat licht bezag hij de dingen dezer wereld en hoe
veel werd hem ijdel en nietig, niet der moeite waard, om
zich over te bekommeren, in één woord dwaasheid
Weg deessem dezer aard’, weg wijsheid van beneden,
Weg menschen-mijmering, onredelijke Reden,
Weg doolhof zonder end’, weg kloeke zottigheid,
Scherpzinnige verdriet en ijdel’ ijdelheid,
Ik heb u nog lang genoeg geleend mijn groenste jaren,
Ik hebbe lang genoeg getuimeld in uw baren,
Ik hebbe lang genoeg gewenteld in uw slijk
Mijn harte wil omhoog, naar ’t eeuwig eeuwiglijk. 3)