100
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN.
en de dichter zelf zoekt
i) Op nieuw uitgegeven en met een belangrijke Inleiding voorzien door
A. W. Stellwagen.
Uw lijden is mijn pijne,
Behalve het meêdoog’ is uw verdriet het mijne;
En spreek ik uit meêdoog’, ik schrijf met een mat oog.
Dat God weet, of het meer of min dan ’t uwe dooch’.
En waarmede troost hij nu zijn vriendin? Hij merkt
op, dat klagen al zeer misplaatst is, daar het immers
Gods hand is, die zulk een kruis oplegt
Als ’t kind geslagen wordt, betaamt hem eens te zuchten,
Maar knorr’ en kijven zijn ontijdige geruchten,
Die noch een nieuwe roe verdienen van de hand,
Die d’ eerste geessel gaf aan zijn geliefde pand.
Waarmede meent het kind de macht te wederleggen.
Van ’s Vaders wijs bestier? Wat reden heeft de worm
Te klagen: ben ik ook gegoten in Gods vorm?
Waarom vertreedt hij mij? Leert zuchtende belijden
Dat hem de roe toekomt en u de schuld van ’t lijden,
En of ’t u erger ging, ’t vat heeft geen woord in ’t vat,
Om zeggen: waarom doet de Pottebakker dat?
Zulke lijdzaamheid voegt ons,
daarin zijn sterkte
stille eenswillendheid met God komt ons tegen uit het
dichtstuk Oogentroost. Het is gewijd aan Lucretia van
Trello, een ontwikkelde jonge dame en groote vriendin
van Huygens, die hij zoekt te troosten, toen zij gevaar
liep om blind te worden. Wat hij haar toezingt is uit
zijn eigen leven gegrepen en dit maakt er het aantrek
kelijke van uit: