101
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN.
Mijnen vijandt vrede.
vogel,
die kwaal.
Wij hebben maar één leven,
Wij hebben maar één ziel, die God behouden moet;
Onthoudt Hij z’ons; ’t is wel, al wat de Schepper doet,
Ik draag ze met geduld, dewijl ik zeker ben:
’t Is Godes geesseling, die ik mij waardig ken.
Hij heeft mijn oog verlicht, Hij zal ’t mij niet bedekken.
Kan ’t eenigzins ter eer van zijne grootheid strekken
Wordt Hij mijn langer zien of ook mijn leven moé,
Wat wil ik worstelen? Zijn schepsel hoort hem toe.
Bovendien, daar zijn nog wel erger blinden dan licha
melijke. En nu schetst de dichter een breede blinden
galerij. Daar zijn blinden, die geen oog hebben voor de
goedheid Gods, die over hen komt; blinden, wien het
lijden niet het oog naar Boven doet richtenblinden, die
door de inacht der zonde zich laten beheerschen en die
hun onheiligen hartstocht volgen. Nog meer soorten van
blinden noemt hij oplafaards, die
bukken voor een vlieg en schrikken voor een
Hovelingen en dichters lijden ook al aan
en hoevelen meer!
Gelukkig, zoo maar het geestelijk oog geopend is en
het licht van Gods eeuwige liefde het hart vervultdan
is er een ander, hooger zien reeds hier beneden en, wat
meer zegt, dan wacht ons een toekomst, waar, in plaats
van droevige klachten, een danklied zal opstijgen tot God.
Als dat ons deel is, wat schaadt dan lichamelijke blind-
en zooveel wat
ook niet de ijdelheid der
afstoot. Wij zien nochthans,
hart zien God.
heid? Wij zien niet de heerlijke schepping
ons aantrekt, maar wij zien 1
wereld en zooveel wat ons
want immers de reinen van