104
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN.
’t Onbegrijpelijke wezen
Dat de wildste van u voelt.
Niemand laten kan te vreezen,
Hoe zijn hart ook will’ en woelt
Dien God heb ik toe te schreeuwen,
Uit dit hart, door dezen mond,
Dien door aller eeuwen eeuwen
Op te loven van den grond.
Ook bij erger dan lichamelijk lijden ontmoeten wij
den dichter in dezelfde gemoedsstemming. Het laat zich
begrijpen, dat Huygens, die zoo hoogen leeftijd bereikte,
meer dan een van zijn betrekkingen en vrienden zich door
den dood zag ontvallen. Maar nooit hooren wij een
moedeloos klagen of een geloofloos morren; wèl een „Uw
wil geschiede”, dat hij zijn Meester had leeren nabidden.
Op 24 Sept. 1642 verloor hij zijn broeder Maurits en in
zijn Dagboek teekende hij opobit unicus frater et amicus
meus, constante judicio Christianissimo ad finem. Heu.
pulcherrimum, piississimum finem! Sic midi fas et meis,
o mens Deus! et sileo quia tu fecisti. Toen hij, op 14
Mei 1657, het droevige bericht ontving, dat zijn jongste
zoon, die met het Nederlandsche gezantschap in het vorige
jaar naar Londen was vertrokken, te Marienberg over
leden was, schreef hij in zijn Dagboekobit Marienburgi
in Prussia hora IV matutine dilectissimus meus Philippus,
cujus fieri non potest ut unquam obliviscar. At sit
nomen Domini benedictum. Dat is geloofstaal, die doet
denken aan Job’s woordde Heer heeft gegeven, de
Heer heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd.
Wel mocht Volkert van Oosterwyk, pred. te Delft bij
die gelegenheid hem schrijven