108
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHRISTEN.
o
en zijne
1) Vita Propria. II. Boek.
2) Nadere bijzonderheden betrekkelijk Constantijn Huygens
familie, medegedeeld door A. D. Schinkel, bl. 69.
Niet dat hij zich geen afdwaling bewust was. Reeds
vroeger vernamen wij, uit zijn ootmoedig schuldbelijden,
hoe hij vreemd was aan alle farizeisme. Nochtans, Gods
wil was zijn richtsnoer, Gods eer zijn bedoeling geweest.
'k Heb altijd God gevreesd en, schoon niet vrij van dolen,
Zooveel ’t mij mooglijk was ’t verboden pad gemijd,
Steeds volgend ’s hemels wil in voorspoed en in strijd.
Dat was hem het hoogste. Hoezeer ook kunst en
wetenschap zijn liefde hadden, God te dienen was hem
oneindig meer, en in besef van eigen zwakheid had hij
God gebeden, dat die dienst de eerste plaats in zijn hart
mocht behouden:
Gedoogt niet, dat in wetenschap
Mijn wankelend geloove slapp’.
Die bede was verhoord. Huygens is Constanter ge
bleven tot het einde toeondanks tallooze afleidingen had hij
een christelijk gemoed
In ’t christeloos gewoel van Haag en Hof behouden.
Maar thans trekt hem zijn hart in klimmende mate
naar Boven. Voorzeker geen onheilig en ongezond ver
langen om te sterven vervult hem. Hij was te zeer
gewoon alles aan Gods bestuur over te laten, dan dat
hij ook hieromtrent niet een ontijdig haasten zou mijden.
Reeds in vroegere dagen had hij gevraagd in een gedicht
aan Mevrouw Brasser: 2)