109 COXSTANTYX HUYGENS ALS CHRISTEN. Wat dunkt u is ’t niet ’t best Ons onbekende lest, Met zalige gedachten, Ernstlijk af te wachten? Toch komen, meer dan te voren, gedachten des doods bij hem ophij weet, dat het einde niet ver meer kan zijn hij heeft de uiterste grens van een gewoon menschenleven bereikt Mijn hart en hersenen zijn mijn twee scherpste sporen, .Die toonen mij mijn haar, die brengen mij te voren Hoe kort het overschot van mijne loopbaan is; Hoe na die uur kan zijn, die altoos zoo gewis En zoo onzeker ishoe ’k stadig heb te vreezen, Dat mij de laatste zon dien morgen is gerezen. Daarbij kwam, dat het leven hem weinig aantrekkelijks meer bood. Hoevelen waren hem voorgegaan, kinderen en kleinkinderen en ook zij, die hij nooit kon vergeten, die hem zoo eenzaam had achtergelaten, zijn geliefde Sterre: Schoon door den dag bestraald, die geenen avond kent. Mij liet zij achter, diep in wanhoop en ellend. Maar hij hoopte op een zalig weerzien en het was zijn stil verlangen, Dat ’s hemels gunst mij geve in zijn gena te sterven. Zoo zal 'k dezelfde kroon des heils, als gij, verwerven. Op die kroon des heils was zijn oog gevestigd en van Gods genade wachtte hij haar. Gods genade; als hij indenkt, hoe menigmaal hij die in zijn leven ondervonden had, dan buigt hij in aanbidding de knieën, en dankbaar heid voor het verledene, blijde hope voor de toekomst leven op in zijn ziel

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 285