110
CONSTANTYN HUYGENS ALS CHSLSTEN.
Jorissen. Constantyn Huygens, bl. 401.
2) Vita propria II Boek.
een kort geduld,
ontvaderd zult
Zijt gij, die uwe hulp mij gunstrijk hebt bewezen,
In deze poging, voor die hulpe en gunst geprezen;
Hoor, hoe ’k u, eeuwig God des hemels, dank betuig,
Terwijl ik knielend mijn gelaat ter aarde buig.
Dat uw weldadigheid zich tot mijn bijstand nijge
In ’t geen mij overschiet, die naar den hemel stijge,
En reikhals naar de zon, die nooit zal ondergaan,
Geef m’ eenmaal onbeschroomd voor ’t hoog gericht te
[staan
Van u, die daar het ambt van Rechter zult bekleeden,
Die zonder misdrijf voor mijn misdaan hebt geleden,
Verlosser, Rots mijns heils, ach! dat mij Uw gena,
In ’t uur des doods noch op den oordeelsdag ontsla.
Voor de laatste keer grijpt de verzwakkende hand nog
eens naar de lier: het was op zijn 89en verjaardag, dat
hij dit korte lied voor zijn kinderen ten beste gaf:
Op twaalf na honderd jaar! ’t En kan mij niet vergeven,
Ik laat de wereld staan, die mij met dit taai’ leven
AH’ overleven ziet, wat menig jaar na mij
Aan ’t leven is geraakt. En kind’ren, wat denkt gij,
Die ’k in de kindsheid hou, daar gij al zelve oudren
En over-oud’ren zijt? Gaat alle ding veroud’ren,
Op één na? Weest gerust, met noch
De dag staat voor de deur, dat ge u
En vrije luyden zien; daar help ik u bij hopen
Dat uwe levensrol de mijne zal beloopen,
Zoodat gij in wit haar en witter dan ik droeg,
Moogt zeggen als ik zeg: Kom Heer! ’t is genoeg. 2)