121
mach. Ghy suit genucht
HET HÜÏGENS-HÜIS IN HET VOOHHOUT.
Van Groeningen was daar evenwel in het eerst niet voor
te vinden en moeder Susanna zit er geducht over in en
schrijft aan haar Constantijn, die van alles nauwkeurig
op de hoogte moet blijven: „wat katerdans dat wij daer
me hebben sullen en weet ick niet. Brur salder niergen
bygaendit soud al ’t spel bederven.” Het bezoek dat
„bruer” (Maurits, de secretaris van den Raad van State)
aan den Rekenmeester bracht, heeft een goede uitwerking.
Van Groeningen belooft naar een andere woning te zullen
uitzien, en was er den volgenden dag al in geslaagd om
er een naar zijn zin te vinden. Juffrouw Meganck, die
tot Mei aan de beide kamers in het nieuwe huis huur
heeft, is bereid om ze reeds in het begin van April te
verlaten. „Met beleefde liens kanmie wech coiiien” teekent
moeder Susanna hierbij aan. Het is eigenaardig te.
zien hoezeer het nieuwe huis haar geheel en al in beslag
neemter gaat geen brief aan Constantijn weg of zij
schrijft er hem het een of ander over. Zij spot niet haar
benijders en is gelukkig dat ieder haar met den voor-
deeligen koop gelukwenscht. Zij heeft er. zich wel eens
bezwaard over gevoeld dat zij zoo veel geld voor een huis
uitgegeven heeft, maar, schrijft zij „tis een troost te hooren
hoe elck dezen coop loudeertde tresorier, ontfanger
Doublet, Verhair en veel ander, diet my niet en seggen,
die ontbieden! my hoe wel dat ick gedaen heb. Elck
seyt al tegen Maurits, seyt u moeder, datse een goey
resolutie genomen heeft, want sulcken coopen en vallender
niet veel.” Een anderen keer schrijft zij: „in langen isser
geenen coop gegaen die soo goedgevonden wordt als
desen van allen ygelijcmaer den vercooper waerder seer
geren af. Wy hebbent dees weke fmalijck afgedaen, soo
dat hy niet achterwaerts en
hebben in dien netten hou.”