160 HUYGENS’ HOFWYCK TE VOOBBUBG. Een zucht naar weelde was hiervan het gevolg. In de steden werden aanzienlijke paleizen gebouwd, waarin wij nog heden den rijkdom van marmer en beeldhouwwerk kunnen bewonderen, en rondom de steden verrezen de buitenverblijven als paddestoelen uit den grond. In tegenstelling met den adel, die in de middeleeuwen zijne kasteelen bouwde in de wildrijkste streken van ons land en die in het jachtvermaak eene afwisseling vond voor het gewoel van den krijg, waren het nu de rijkgeworden kooplui of deftige staatslieden die aan den oever van een stillen vliet” hun vermaak vonden in het hengelen of visschen met de zegen, het schieten naar den papegaai etc., en die in een koepeltje aan den weg de voorbijgangers be spiedden of mijmerden over voordeeïige handelsspeculatien of listige staatsintrigues. Aan den Amstel zoowel als aan het Spaarne, aan de Vecht en aan den Vliet zien wij nu nog die gedenkteekenen van de welvaart onzer vaderen. Frederik Hendrik, een minnaar van bouwen en planten, was in het stichten van lustverblijven voorgegaan. In 1629 bouwde hij het kasteel te Honsholrédijk op de plaats waar het oude slot der Heeren van Naaldwijk gestaan had, in 1634 werd de eerste steen gelegd voor het huis Nieuwburg, en omstreeks dienzelfden tijd verbouwde en verfraaide hij het ouderwetsche kasteel te Buren. Dat zijn getrouwe geheimschrijver en raadsman Constantyn Huygens, die een werkzaam aandeel genomen had in het maken van plannen en bestekken voor den aanbouw van deze lustsloten, zelfbehagen er in vond om zich een buitenverblijf te stichten, al ware het dan ook op bescheiden voet, is gereedelijk te verklaren. Voor hem was het stichten meer nog dan het bezit er van, zooals H. J. Eijmael in de in leiding van zijn uitgave van Huygens’ Hofwyck zegt, eene

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 337