171
HUYGENS’ HOFWYCK TE VOORBURG.
„Een Baken stond hier eerst tot in den Haegh gesien,
Tot in de Duynen toe, tot in de Zee misschien:
Maer die aen ’t Baken stond en sagh maer pas de weiden
Die Voorburgh en den Haegh, weerzijds de Scheijingh,
(scheiden
De reste was geboomt, dat door mijn’ eigen schuld
Den schoonsten hoeck gesichts niet blad’ren heeft vervult
Blind had ick my geplantt, en wild’ ick mij ontblinden,
lek most een’ hooger’ topp dan all’ mijn’ toppen vinden,
Die nu gevonden is, thien trappen en thien meer
Ontbinden mijn gesicht, waer dat ick "t heenen keer:”
Uit het bosch komende, hetwelk ten noorden en ten
zuiden met een poort is afgesloten, staan wij wederom
op den heerweg. Na eerst nog de abeelen bewonderd te
hebben, die Huygens aan weerszijden van den weg ge
plant heeft, en die als wachters voor het kruidhof staan,
gaan wij door een der beide ijzeren hekken, die den toegang
tot het Voorhof afsluiten, naar binnen. Twee breede linden
lanen loopen met een rechthoek naar het pleintje voor het ge
bouw. Langs een der beide oprijlanen naar het pleintje gaande,
vergelijkt hij die wandeling bij eene door het Lange Voorhout
langs Kneuterdijk naar de Plaats of door het Lang- en
Kort Achterom naar de Markt, daar deze wegen ongeveer
op dezelfde wijze in elkaar en op een plein uitloopen.
(Zie Plattegrond Lang Achterom en Voorhout AB. Kort
Achterom en Kneuterdijk B C. Markt en Plaats D
Alles is even symmetrisch aangelegd, geheel en al volgens
den smaak van zijn tijd in „style Lenótre”.
Huygens die ons den plattegrond voorlegt, vertelt in
een paar woorden, wat er al zoo te zien is en verdedigt
zijn wijze van aanleg aldus