172
Zie Hofwyck, uitgave van 1653. p. 68, e. v.
HUYGENS’ HOFWYCK TE VOORBURG-
„Daer is een middel-lijn, die Hofwijck scheidt in deelen,
Daer van de slincker van de rechter niet en schelen
Een’ Oost, een’ Westerpoort, een’ Oost’, een Westerlaen,
Een Eiland Oost, een West, in bei) gelijcke pa’en;
Een Booingaerd midden in, een Plein, een Huys, een Vijver,
Ten Zuyden op de Vliet een open Tijd-verdrijver.
Dit t’ samen (kost het zijn') in 't Goud-gewicht geleght,
Soo stond de Tong in ‘t Huys, en beij de Schalen recht.
Wie die verdeelingh laeckt, veracht voor eerst syn selven,
En ’t schoonste dat God schiep. Eer ick bestond te delven,
Nam ick des wijsen less tot richtsnoer van mijn doen
’k Besagh mijn selven. meer heeft niemand niet van doen,
Twee Vensters voor ’t gesicht, twee voor den Reuck,
twee Doren,
Twee Schouderen in T kruys, twee Heupen daer sy hooren,
Een Dye van wederzijds, een Knie, een Been, een Voet;
Is, seid’ ick. dat Gods wei-ck, soo is ’t volkomen goed.”
De vier vakken in het middengedeelte (zie Plattegrond,
Litt. F.) zijn met vruchtboomen beplant. De gasten, die
op Hofwyck toeven, mogen naar hartelust de rijpe „peersche
pruymen”, appelen, bessen, kerssen, peeren. etc. plukken,
mits zij niets vernielen en de „teere telgen” sparen.
Aan de vier hoeken van den boomgaard staat een houten
prieel of Somerhuysken” (zie Plattegrond. Litt E Twee
daarvan, die uitzicht geven op den heerweg, worden door
Huygens het meest gebruikt Daar zit hij „geblindt en
ongesien” de voorbijgangers te bespieden, of luistert hij
de vrijende paartjes af En als hij dan hetafgeluisterd
gesprek zoo geestig weet weertegeven als in zijn dialoog
tusschen .Kees en Trijn” dan willen wij hem zijne
nieuwsgierigheid gaarne vergeven.