175 „Dit vrindelick gesinn onthael. ick. sonder pruylen, Van dat sy d’eenigheid, daer in ick soeck te schuylen, Verstooren met haer jeughd, en roeren Hofwyck om, En maken ’t nauwer dan de straet van ’t Achterom.” HUÏGENS’ HOFWYCK TE VOORBURG. een stoeterij en Frederik Hendrik bouwde er het x) Maurits had er huis te Nieuburch. De ruimte was dus tamelijk beperkt, vooral toen de kinderen nog jong waren, en Hofwyck destijds in rep en roer brachten. Constantyn, Christiaan, Philips, Lodewijk en Susanna waren echter altijd welkome gasten. Huygens, van zijn vijftal sprekende, zegt: Later toen zij grooter geworden waren, en de ouderlijke woning verlaten hadden, en Susanna met Philips Doublet gehuwd was, waren het de jeugdige Doubletjes, die dikwijls de rust op Hofwyck kwamen verstoren. Omtrent de belendingen van Hofwyck en het fraaie uitzicht dat men uit de kleine vensteren van het woonhuis geniet, geeft Huygens een vrij nauwkeurige beschrijving Ten Oosten met een Dorp dat geen gelijck en kent, Ten Zuyden met een’ wey, die tegen ’t veen belendt, En duysend Wandelaers met vier gekloofde voeten, Die Hofwyck met den dagh beleefdelick begroeten En loeyen my ’t bedd uyt Zuyd-west-waert Hoef aen Hoef, en Voorburghs Ambachts- [heeren, En Delft, haer’ vaste vest, daer hondert Molens keerén, En tuygen wat’ er meeis tot soo veel monden hoort, Daer van men ’t Straet-gerucht schier binnen Hofwyck hoort Dan Rijswyck, ’t schoone Vleck. dat Princen kon bekoren Ter Westelicker Sonn den lieven Haeghschen Toren.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1897 | | pagina 354